Vandaag staat de ‘kleine kring’ op mijn dagplanning. Hierbij ben ik gericht bezig met een groepje leerlingen. De anderen zijn op dat moment zelfstandig aan het spelen of werken. Meestal probeer ik aan te sluiten bij het spel van de leerlingen om zoveel mogelijk op een natuurlijke manier te kunnen observeren. Het mooist vind ik het als ik de leerlingen tijdens hun spel een stapje verder kan brengen in hun ontwikkeling. Deze week heb ik echter een specifiek doel. Ik wil extra aandacht besteden aan het tellen en vergelijken van hoeveelheden tot en met twaalf. Ik besluit daarom de leerlingen waarmee ik wil oefenen zelf in te plannen.
Zodra de hele klas zelfstandig bezig is, begin ik in de kleine setting met mijn uitleg. Ik sluit af met ‘wie het hoogst gooit, mag beginnen.’ Zodra ik mijn laatste woord heb uitgesproken vliegt de grote rode dobbelsteen al door de lucht. Hij raakt één van de plafondplaten en landt precies netjes op de tafel naast ons, op de uiteinden van de kwasten die keurig geschikt in het boterbakje van de groene verf staan. Het wordt muisstil.
Als ik rondkijk zie ik overal verbaasde gezichten. Aan de verftafel zitten de leerlingen met hun nette blauwe schorten waarop enkele groene spatjes zijn gekomen. Op de grond liggen kwasten met klodders groene verf. Groene spetters zijn terechtgekomen op de witte muur. En naast mij zit een jongen, die een beetje trots en een beetje geschrokken kijkt.
Opeens begin ik te lachen om dit prachtige plaatje en deze ‘spiegel’ op mijn uitleg. Vanuit alle hoeken wordt er meegelachen om dit groene spektakel. Als we uitgelachen zijn klinkt er een beetje bedremmeld ‘maar ik heb toch wel heel hoog gegooid?’ Dit kunnen we natuurlijk allemaal beamen. We bespreken klassikaal wat de uitdrukking ‘wie het hoogst gooit, mag beginnen’ betekent.
Wat hebben we al veel geleerd, terwijl het echte spel nog niet eens is begonnen. Zelfs de hele klas heeft ervan geprofiteerd dit keer.