Auteur: Marinelle Stoter

Wie het hoogst gooit

Vandaag staat de ‘kleine kring’ op mijn dagplanning. Hierbij ben ik gericht bezig met een groepje leerlingen. De anderen zijn op dat moment zelfstandig aan het spelen of werken. Meestal probeer ik aan te sluiten bij het spel van de leerlingen om zoveel mogelijk op een natuurlijke manier te kunnen observeren. Het mooist vind ik het als ik de leerlingen tijdens hun spel een stapje verder kan brengen in hun ontwikkeling. Deze week heb ik echter een specifiek doel. Ik wil extra aandacht besteden aan het tellen en vergelijken van hoeveelheden tot en met twaalf. Ik besluit daarom de leerlingen waarmee ik wil oefenen zelf in te plannen.

Zodra de hele klas zelfstandig bezig is, begin ik in de kleine setting met mijn uitleg. Ik sluit af met ‘wie het hoogst gooit, mag beginnen.’ Zodra ik mijn laatste woord heb uitgesproken vliegt de grote rode dobbelsteen al door de lucht. Hij raakt één van de plafondplaten en landt precies netjes op de tafel naast ons, op de uiteinden van de kwasten die keurig geschikt in het boterbakje van de groene verf staan. Het wordt muisstil.

Als ik rondkijk zie ik overal verbaasde gezichten. Aan de verftafel zitten de leerlingen met hun nette blauwe schorten waarop enkele groene spatjes zijn gekomen. Op de grond liggen kwasten met klodders groene verf. Groene spetters zijn terechtgekomen op de witte muur. En naast mij zit een jongen, die een beetje trots en een beetje geschrokken kijkt.  

Opeens begin ik te lachen om dit prachtige plaatje en deze ‘spiegel’ op mijn uitleg. Vanuit alle hoeken wordt er meegelachen om dit groene spektakel. Als we uitgelachen zijn klinkt er een beetje bedremmeld ‘maar ik heb toch wel heel hoog gegooid?’ Dit kunnen we natuurlijk allemaal beamen. We bespreken klassikaal wat de uitdrukking ‘wie het hoogst gooit, mag beginnen’ betekent.

Wat hebben we al veel geleerd, terwijl het echte spel nog niet eens is begonnen. Zelfs de hele klas heeft ervan geprofiteerd dit keer.  

De bijna overbodige juf en de boef

Het is maandagmorgen. De kinderen druppelen en huppelen bijna weer binnen. Alles staat, ligt en hangt weer klaar. Voor de rekenles pak ik snel de laatste spullen in een doos. Ik druk mijn vinger in een inktkussen, stempel af op de doos en zet deze weg in het hoekje van mijn magazijn. 

De eerste voetstappen klinken op de gang. ‘Yes, ik ben de eerste,’ klinkt de blijde stem van Jos. ‘Ik de tweede,’ hoor ik Anna zeggen. ‘Ik de bijna eerste,’ zegt Jorik. ‘Echt niet! Je bent de derde,’ volgt het corrigerend. Ik glimlach. De rangtelwoorden worden in ieder geval geoefend.

Allerlei groeten klinken, terwijl de kinderen mij om de beurt een hand geven: ‘Goedemorgen juf,’ ‘Goodmorning teacher,’ ‘Hallo juf’ en ‘Goetemorguh juf.’ Ondertussen worden de boeken over ons thema Politie & Hulpdiensten enthousiast gelezen. 

Na de gebruikelijke start van de dag is het tijd voor rekenen. ‘Jongens en meisjes, ik heb jullie hulp nodig,’ zo begin ik mijn les. ‘Vanmorgen vroeg is er een boef in de klas geweest. Die heeft allerlei spullen uit onze klas verzameld. Ik denk dat de boef de spullen niet heeft meegenomen, want ik heb een doos in het magazijn zien staan.’ Ik ben nog niet uitgepraat of de knechten springen al op van hun stoel, rennen naar het magazijn en komen terug met de bewuste doos: ‘Oh, kijk! Beertje Prikkel heeft ‘ie gepakt en…’

Nadat de rust is weergekeerd, krijgt Jan de beurt om een voorwerp uit de doos te halen. Er komt een hand vol met stiften te voorschijn. ‘Dat zijn er wel 10 denk ik,’ zucht Jan. ‘Ik denk… 100,’ hoor ik iemand fluisteren. Ondertussen zie ik dat verschillende kinderen 9 vingers hebben opgestoken. We tellen samen het aantal stiften. Het zijn er 9.  

‘Juf,’ zegt Anna, ‘we hebben een papier nodig om te onthouden wat we tellen.’ Gelukkig vinden we op de kast een mooi papier waarop door Anna een grote 9 wordt geschreven. De getelde stiften worden erbij gelegd. De les wordt vervolgd met het tellen van de andere voorwerpen uit de doos. We oefenen met meer en minder. We schatten de aantallen, schrijven cijfers en maken zelfs leuke sommen, totdat de doos bijna leeg is. 

‘Nu zijn de handboeiers nog aan de beurt,’ zegt Jorik, terwijl hij glimmend van oor tot oor de rammelende zilverstukken uit de doos pakt. Een vinger gaat stil omhoog. ‘Juf, hij zei handboeiers, maar het zijn handboeiens.’ Weer een vinger gaat in de lucht: ‘Ik denk toch dat je dan handboeien moet zeggen…’ Zo naderen we het eind van de les. 

Voordat we afsluiten is er nog één probleem: hoe kunnen we weten wie de boef is? ‘Ja, ik weet het! Ik zie een vingerafdruk,’ roept Jos, terwijl hij zijn vinger opsteekt. Iedereen kijkt vol verwachting naar de vingerafdruk op de doos. Dan klinkt er met een zachte en lage stem door de stil geworden klas: ‘Juf, jij bent de boef, ik weet het zeker.’ Het blijft even stil, totdat Sanne met twinkelende ogen rondkijkt en zegt: ‘als u de boef bent, dan ben ik de juf.’

Ik geef toe dat ik de boef was. Ik geef ook toe dat ik geloof dat Sanne een hele goede juf kan zijn en dat de kinderen zó knap zijn, dat ze bijna zonder juf kunnen. Maar dat zou betekenen dat ik een ander beroep moet kiezen. En ik wil geen politie worden of verpleegkundige of tuinvrouw. Omdat het zo mooi is om een juf te zijn van enthousiaste kinderen die elkaar helpen leren. Of om een juf te zijn die soms bijna overbodig is…